direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Reepad 1, 3 en 5 Driebergen-Rijsenburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De initiatiefnemer van dit plan is eigenaar geworden van een aantal percelen aan de Engweg 38a te Driebergen met de bestemming paardenfokkerij, waarbij paardrijactiviteiten ten behoeve van derden niet zijn toegestaan. Inmiddels heeft dit perceel een nieuw adres gekregen zijnde Reepad 1. Op de agrarische bedrijfskavel staat één woning en er staan meerdere agrarische bedrijfsgebouwen.

De initiatiefnemer wil de oude, deels in slechte staat verkerende bebouwing, bestaande uit een boerderij met bijgebouwen en diverse schuren amoveren. Initiatiefnemer ziet echter af van de mogelijkheid hier nieuwe stallen neer te zetten voor de vestiging van een nieuwe paardenfokkerij. Initiatiefnemer wil de agrarische bestemming omzetten in wonen en natuur. Hier over zijn afspraken gemaakt met de gemeente en de vorige eigenaar.

Om dit te bereiken moet het geldende bestemmingsplan worden herzien. In deze herziening wordt aandacht besteed aan de ruimte voor ruimte regeling, met de nadruk op natuurcompensatie en opwaardering van de kernrandzone. Tegelijkertijd vindt er ook landschappelijke inpassing plaats waarbij aansluiting wordt gezocht op de naastliggende woonbebouwing en op het achterliggende slagenlandschap.

In hoofdstuk 2 wordt hier nader op ingegaan.

Concreet verzoek 

In plaats van het benutten van de ruime bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt wil de initiatiefnemer twee nieuwe woningen bouwen. Eén met een inhoud van maximaal 800 m³ (zoals in deze gemeente mogelijk is voor woningen in het buitengebied) en de ander met een inhoud van maximaal 1.000 m³ De bestaande boerderijwoning wordt gehandhaafd.

In ruil daarvoor wordt het bedrijf gesaneerd en worden alle aanwezige opstallen gesloopt en verhardingen verwijderd. De bestemming Natuur wordt met ca. 2,5 ha uitgebreid en de overige gronden krijgen de bestemming Agrarisch met waarden.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op gronden, gelegen op de hoek van de Engweg met het Kloosterlaantje. Het ligt in landelijk gebied met een langgerekte verkaveling aan de zuidwestzijde van Driebergen. De oppervlakte van het plangebied bedraagt ruim 4,75 ha.

Het plangebied ligt vlak naast de nieuwbouwwijk de Lange Dreef en is hiervan gescheiden met een smalle groenstrook/weiland. In het noordoosten vormt het woonperceel de grens. Aan de noordwestzijde volgt het plan de grens van de woonbebouwing respectievelijk het natuurgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0001.png"

1.3 Geldend bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0002.png"

De planlocatie is deels gelegen binnen het plangebied van het Bestemmingsplan "Engweg 38a Driebergen" zie afbeelding 2. Op grond van dit bestemmingsplan heeft het de bestemming "agrarisch met als specificatie paardenfokkerij, met bedrijfswoning" (A-PF).

Dit bestemmingsplan laat een paardenfokkerij toe. Op het perceel (bouwvlak) staat een particuliere woning. Daarnaast is binnen het eerste agrarisch bouwvlak nog ca. 800 m² aan bedrijfsgebouwen en een 2e (dienstwoning) te realiseren, deze mogelijkheid is nog niet geheel uitgenut. Achter het perceel ligt nog een tweede (nu nog onbebouwd) bouwvlak met enorm ruime bouwmogelijkheden. Dit mag voor 100 % worden bebouwd en kan leiden tot een rijhal van 40 bij 60 meter en een hoogte van 4,5 m. (goot) en 10 m. (nok). Daarachter kan nog een paardenbak met ongeveer dezelfde oppervlakte (2.400 m²) worden gerealiseerd.

De overige gronden hebben de bestemming Natuur, Agrarisch met waarden. In het nieuwe bestemmingsplan zijn dezelfde Natuur en Agrarische bestemmingen met waarden opnieuw opgenomen evenals Waarde Ecologie en Waarde 'Archeologie 4'.

Het zuidwestelijk deel van het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan Driebergen Buitengebied, dat nu in procedure is voor actualisatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0003.png"

In dit geldend bestemmingsplan hebben de overige gronden de bestemming Natuur, Agrarisch met waarden. Dat zijn: kwelafhankelijke vegetatie en open landschap. In het actualisatieplan is dezelfde agrarische bestemming met de genoemde waarden opnieuw opgenomen evenals 'stiltegebied' en de waarde 'Archeologie'.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven.

Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven.

Het volgende hoofdstuk (4) geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd.

In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord.

Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken. Een verslag van het gevoerde overleg met de Provincie Utrecht en het Waterschap HDSR is opgenomen in bijlage 8.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Al langere tijd wordt gewerkt aan een initiatief om een bedrijf te beëindigen en een definitieve verbetering in de zuidoostelijke kernrandzone van Driebergen aan te brengen. Dit met gebruikmaking van de Ruimte-voor-ruimteregeling én compensatie door 2,5 ha extra natuuraanleg. Op dit moment ligt in dat gebied een paardenfokkerij/houderij op korte afstand van de bebouwde kom.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0004.png"

Het perceel waarop het bedrijf gevestigd is ligt op korte afstand van de nieuwe woningen in het uitbreidingsplan "De Groene Tuinen". De afstand tot de achtertuinen bedraagt slechts 30 meter. Het perceel wordt via een deels onverharde weg aangesloten op de Engweg. Direct naast het plangebied ligt een agrarisch bedrijf en Landgoed Dennenburg.

Op het rommelige erf aan het Reepad is in de huidige situatie op huisnummer 1 de oorspronkelijke boerderij gevestigd. Achter deze woning zijn diverse verouderde agrarische opstallen aanwezig met een oppervlakte van ca. 1.900 m². Van landschappelijke inpassing is op dit moment geen sprake. Het bedrijf ligt aan drie zijden vrijwel 'open en bloot' in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0005.png"

Ruimtelijke structuur

Het plangebied ligt op de zuidflank van de Utrechtse Heuvelrug en de zuidzijde wordt gekenmerkt door langgerekte, van zuidwest naar noordoost lopende, slagenverkaveling met veelal beplanting op de kavelgrenzen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0006.png"

Voor de ruimtelijke structuur voor de nieuwe invulling van het plangebied zijn met name de zichtlijnen tussen de van zuidwest naar noordoost lopende kavelgrenzen van belang.

Functionele structuur

De planlocatie is van oudsher landelijk gebied met een duurzame menging van functies, met ook wonen in het agrarisch gebied.

2.2 Projectbeschrijving

Dit project is gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de dorpsrand en om via een uitruil van functies de bouw van twee nieuwe woningen mogelijk te maken. Het perceel, dat nu bestemd is voor agrarische paardenfokkerij krijgt in de nieuwe situatie de bestemming 'Wonen' en 'Natuur'.

De huidige agrarische bestemming 'paardenfokkerij' met zeer ruime bouwmogelijkheden wordt omgezet naar Wonen (twee woningen). De bestaande schuren en loodsen, samen 1.900 m² worden afgebroken, zie hiervoor afbeelding 17. Strikt genomen is deze afbraak, conform de ruimte voor ruimte regeling van de provincie Utrecht, niet voldoende om de bouw van twee nieuwe woningen mogelijk te maken. Ter compensatie daarvan wordt daarom twee ha extra Natuur aangelegd. Door de aanleg van deze extra Natuur en een zorgvuldige situering en inpassing van de woningen wordt tevens de aansluiting op de naastliggende woonwijk én de overgang van het plangebied naar het omringende landschap verbeterd.

Stedenbouwkundige uitgangspunten:

• De ruimtelijke kwaliteit versterken door de aanleg van nieuwe Natuur en het verbeteren van de aanwezige doorzichten richting landschap en bebouwing.

• Aansluiten op de Lange Dreef/Zocherdreef.

• Bouw van twee vrijstaande woningen in het verlengde van de bestaande woning mogelijk maken.

• Goothoogte nieuwe woningen maximaal 4,5 m en bouwhoogte maximaal 10 m.

• De bestaande woning Reepad 1 (voorheen Engweg 38a) handhaven.

• Bijgebouwen volgens de standaardregels voor vrijstaande woningbouw.

Beschrijving van de toekomstige situatie

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Engweg en het in het verlengde hiervan gelegen Reepad. De 3 woningen die hiermee worden ontsloten krijgen een nieuw adres: Engweg 38 a wordt Reepad 1 en de 2 nieuwe woningen worden Reepad 3 en Reepad 5.

De agrarische bijgebouwen en de omliggende verhardingen en de paardenbak worden gesloopt. De totale bebouwing neemt hierdoor af met ca. 1450 m² (1.900 m² bestaande schuren worden gesloopt, gebouwd wordt een woning met een grondoppervlak van ca. 250 m² en een woning van ca. 200 m² inclusief bijgebouwen). De landelijke sfeer van het gebied wordt daardoor versterkt.

In het verlengde van de bestaande boerderijwoning op de hoek van de Engweg / Reepad, worden twee nieuwe woningen gebouwd van respectievelijk 800 m³ en 1.000 m³. De hoofdgebouwen komen min of meer op een lijn te liggen. De bijgebouwen horen normaliter achter de voorgevel te liggen. Voor Reepad 5 echter wordt hiervan afgeweken. Dit is om te voorkomen dat bebouwing de bestemming natuur binnen gaat dringen. Daarnaast is het behoud van zichtlijnen van belang en is een preciezere aanduiding van de plaats van het hoofd en bijgebouw gewenst. Om dit te realiseren is in de regels aangegeven dat op Reepad 5, bijgebouwen, met een maximum van 150 m² mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak en/of binnen het op de verbeelding aangegeven aanduidingsvlak 'bg', bijgebouwen.

Aanvullend wordt ten zuiden van de reeds eerder gerealiseerde natuur 2,5 ha extra natuur aangelegd.

Door de aanleg van een of meer poelen en het herstellen van de historische greppels worden, in combinatie met de aanleg van ruige kruidenvegetatie, de biodiversiteit en natuurwaarden van het plangebied versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0007.png"

Extra uitbreiding natuur.

In het plangebied was in het verleden reeds een aanzet gegeven tot het aanleggen van 5.000 m² , maar is tot nu toe slechts ten dele uitgevoerd. Deze aanzet wordt met dit bestemmingsplan versterkt door een uitbreiding van de bestemming Natuur met 2,5 ha. Zie afbeelding 8.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0008.png"

Binnen de bestemming 'natuur' worden bestaande landschapselementen versterkt door het planten van extra bomen, hagen en de aanleg van een of meer amfibieënpoelen. Het oorspronkelijke coulisselandschap met langgerekte openheid wordt daarmee in ere hersteld. Met de aanleg van greppels worden de akkers weer bolvormig en ontstaat een geleidelijke omvorming van arm grasland naar een kruidenrijk en vochtig grasland.

Aansluiting op de naastliggende woonbuurt. Zocherdreef

Het plangebied waarin 2 nieuwe woningen worden gebouwd ligt pal naast een woonbuurt van Driebergen. Vanaf de Zocherdreef is het plangebied goed zichtbaar. Zie afbeelding 9. De nieuwe woningen, bomen en opgaande beplantingen zijn zodanig gesitueerd dat de zichtlijnen vanuit de woonbuurt op het buitengebied open blijven. Het plangebied sluit daardoor aan op de naastliggende woonwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0010.png"

Overgang woonbuurt – plangebied - buitengebied.

Het plangebied vormt de overgang tussen de naastliggende woonbuurt en het aansluitende buitengebied. De situering van de nieuwe woningen wijkt daarom af van het bebouwingsbeeld van een woonbuurt. De te bouwen woningen zijn niet pal naast de te handhaven bestaande woning gesitueerd, maar op kleine afstanden van elkaar.

Het klusteren van de 3 woningen zou een bebouwingsbeeld oproepen van een groepje woningen in een woonbuurt en dus niet van woningen in het overgangsgebied tussen woonbuurt en buitengebied. In het naastliggende buitengebied zijn woningen en bedrijfsgebouwen gesitueerd op ruime afstand van elkaar. Zie afbeelding 10. Tussen de verschillende gebouwen liggen perceeltjes weiland. Dit bebouwingsbeeld is kenmerkend voor dit gedeelte van het buitengebied van Driebergen-Rijsenburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0011.png"

Verhoging van de Landschappelijke en Ruimtelijke kwaliteit

Het plangebied heeft momenteel de bestemming paardenfokkerij, met zeer ruime bouwmogelijkheden zoals een rijhal met binnenbak en bijbehorende gebouwen. Daarvan is 1.900 m² gerealiseerd en wordt nu afgebroken. De optie van het bouwen van een grote rijhal met een grondoppervlak van 40 x 60 m vervalt.

Gemeten vanaf de voorgevel van de te handhaven bestaande boerderijwoning zou de nieuwe rijhal ca. 250 m diep het landelijk gebied insteken. De afstand tussen de voorgevel van de bestaande boerderijwoning en de nieuw te bouwen woning, Reepad 5, bedraagt 170 m. Dit levert een ruimtelijk voordeel op van ca. 80 m.

Door het laten vervallen van de huidige bouwmogelijkheden en de aanleg van genoemde 2 ha nieuwe natuur wordt de landschappelijke kwaliteit van het plangebied versterkt.

De te handhaven bestaande woning en de 2 nieuw te bouwen woningen zijn ruimtelijk visueel met elkaar verbonden via een doorlopend "gazon"/grasveld/wei. Binnen deze groene zone staan de woningen. De erven van deze woningen zijn met heggen omzoomd en zijn daardoor duidelijk herkenbaar. Zie afbeelding 7. In deze zone is ruimte voor onder meer een hoogstamboomgaard, sierbomen, insectenvriendelijke bomen, bloemrijke heesters, kruidentuin en hagen.

De nieuwe woningen vormen samen met de te handhaven voormalige boerderijwoning een eenheid die wordt ondersteund door een bij de woonomgeving passende groenaanleg. De karakteristiek van de lintbebouwing met boerderij en erf vormen uitgangspunt voor de nieuwe indeling van de ruimte en inrichting ervan. Voor de beleving van het langgerekte slagenlandschap is transparantie van de randzone van belang. Zie afbeelding 11. Bestaande zichtlijnen kunnen worden versterkt door de bouwvlakken lineair te leggen in het verlengde van de verkaveling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0012.png"

Kernrandzone

De versterking van de kernrandzone van het dorp Driebergen is van belang. Dit houdt in dat er een goede aansluiting wordt gemaakt op de bestaande bebouwing van de Lange Dreef alsmede de oude lintbebouwing richting dorpskern. De deels reeds bestaande buffer met de bestemming Natuur, tussen het plangebied en de naastliggende woonbuurt, wordt versterkt door uitbreiding van deze buffer met ca. 2 ha extra natuur.

Door de Stuurgroep Kromme Rijnlandschap is de gewenste landschappelijke inpassing onderzocht. Tevens is hiervoor een inrichtingsplan opgesteld. Zie afbeelding 12. Het complete rapport is opgenomen in de bijlagen van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0013.png" NB: Naar aanleiding van het vooroverleg met de Provincie is besloten de het gebied met "aanvullende Natuur" uit te breiden met 2,5 ha. Deze uitbreiding is op afbeelding 12 (nog) niet aangegeven, wel op afbeelding 7.

In het rapport worden tussen de Gemeente en de initiatiefnemer een aantal verplichtingen aangegaan. Het gaat hierbij om landschappelijke inpassing op de erven en het toevoegen en aanvullen van extra natuurmaatregelen richting wijk "de Groenen Tuinen". Daarnaast worden een aantal zaken extra opgepakt en uitgevoerd. Het gaat hierbij om:

1 De mogelijkheid van een vleermuiskelder in de voormalige mestkelder nader te onderzoeken;

2 Het compleet maken en aanvullen van landschapselementen langs de perceelsgrenzen;

Het opgestelde inrichtingsplan (zie afbeelding 12) geeft de gewenste invulling van de landschappelijke inpassing. De aanleg van het de extra natuur is als verplichting opgenomen in de Regels van dit bestemmingsplan. Dit houdt in dat de nieuw te bouwen woningen pas in gebruik mogen worden genomen als de aanleg van dit stuk extra natuur is gerealiseerd conform het inrichtingsplan Groene Tuinen en in stand wordt gehouden.

2.3 Ruimtelijke gevolgen

Realisering van dit plan heeft tot gevolg dat binnen het plangebied de bestaande bebouwing wordt gesloopt (1.900 m2). Daarnaast zal ook een deel van de bestaande erfverhardingen verdwijnen omdat ze niet langer nodig zijn. Er komen weliswaar ook een tweetal nieuwe woningen voor in de plaats maar per saldo levert het een ruimtelijke winst op.

De bebouwing dringt t.o.v van oude plan 80 m minder diep het landschap in. De vervallen schuren en loodsen worden verwijderd. Het aanblik van dit deel van de dorpsrand wordt daardoor sterk opgeknapt. Van het agrarische gebied wordt 2,5 ha omgezet naar de bestemming natuur.

Door de aanleg van 2 ha extra nieuwe Natuur en een zorgvuldige situering en inpassing van de 2 nieuwe woningen wordt de aansluiting op de naastliggende woonwijk én de overgang van het plangebied naar het omringende landschap verbeterd en de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het plangebied versterkt.

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

Nationale belangen.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

Ladder voor duurzame verstedelijking.

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is in 2017 geactualiseerd en is gericht op het duurzaamheidsaspect bij stedelijke ontwikkelingen. Daarbij gaat het om een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Daarin past dat in de eerste plaats de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling moet worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

Betekenis voor dit plan. 

Dit bestemmingsplan raakt niet aan enig ruimtelijke belang van het rijk zoals bedoeld met de term stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder voor duurzame ontwikkeling is niet noodzakelijk aangezien de bouw van 2 extra woningen niet valt aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro 2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit (eerste tranche) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainport- ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied.

In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.

Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in de AMvB Ruimte. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Van de nationale belangen die in de AMvB Ruimte zijn geregeld, is geen enkel van toepassing op het plangebied.

Betekenis voor dit plan

Dit plan raakt niet de nationale belangen die genoemd worden in de AMvB ruimte.

3.1.3 Energieakkoord voor duurzame groei

In september 2013 is het Energieakkoord gesloten waarmee ingezet wordt op duurzame groei en forse besparing van het finale energieverbruik met gemiddeld 1,5 procent per jaar.

In de Energieagenda december 2016 vertaalt het kabinet de internationale ambities die voortkomende uit o.a. Klimaatakkoord Parijs 2015 naar concrete maatregelen waarmee Nederland in de komende decennia de energietransitie kan realiseren. Met deze agenda beoogt het kabinet een helder en ambitieus perspectief te schetsen voor de transitie naar een betrouwbare, betaalbare, veilige en CO2-arme energievoorziening. Zo moeten nieuw te bouwen gebouwen vanaf 2021 (bijna) energieneutraal zijn. De resterende warmtevraag moet zo veel mogelijk zonder aardgas worden ingevuld. Het doel is om in 2050 80-95% minder CO2 uit te stoten. De afspraken van het Energieakkoord lopen tot 2023. De Energieagenda beschrijft het einddoel in 2050 en de route daarnaartoe. Bedrijven en lokale overheden hebben zekerheid nodig zodat zij hun plannen erop kunnen afstemmen.

De Rijksoverheid brengt nu in kaart wat nodig en mogelijk is om dit doel te halen. Dit doet het Rijk in overleg met maatschappelijke organisaties, bedrijven en overheden. Partijen werken nu aan 5 transitiepaden: (1) kracht en licht, (2) lage-temperatuurwarmte, (3) hoge-temperatuurwarmte, (4) mobiliteit en (5) voedsel en natuur.

Maatregelen

Het kabinet zet in op het terugbrengen van de energievraag door middel van energiebesparing en het terugdringen van het gebruik van aardgas door het stimuleren van duurzaam opgewekte elektriciteit en duurzame warmte. Een breed pakket aan maatregelen wordt ingezet om dit te bereiken. Zo wordt gekeken hoe de verwarming van woningen, gebouwen en tuinbouwkassen te kunnen verduurzamen. Nu nog wordt 30 % van de gebruikte energie in Nederland hiervoor gebruikt. Een belangrijke besparing is bijvoorbeeld te behalen door het laten vervallen van de wettelijke verplichting voor aansluiting van huizen en gebouwen op het gasnetwerk. Ook worden er niet meer automatisch nieuwe gasnetten aangelegd voor nieuwbouwwijken. En ook de bron van energie gaat de overheid verder verduurzamen: stroomopwekking van windmolens op zee is succesvol en zal de komende jaren verder worden uitgebreid, ook met windparken die verder uit de kust liggen.

Green Deal

In maart 2017 heeft het Kabinet de Energieagenda verder uitgewerkt. Nieuw te bouwen gebouwen moeten vanaf 2021 (bijna) energieneutraal worden. De resterende warmtevraag moet zo veel mogelijk zonder aardgas worden ingevuld. Sinds 1 juli 2018 geldt dat het principe dat er geen aansluiting op gas wordt gemaakt.

Ook de warmtevoorziening in bestaande bouw wordt in de loop der jaren aangepast. Initiatieven die nu mogelijk worden met deze Green Deal leveren een belangrijke bijdrage aan (sociale) innovaties. De partijen in de Green Deal worden ondersteund door maatschappelijke organisaties en bedrijven die als partner zijn aangesloten bij de deal. Met de Green Deal worden gemeenten in staat gesteld om woningen op een andere manier te laten verwarmen dan met aardgas.

Plan specifiek

Nog niet alle maatregelen vanuit het Rijk zijn definitief uitgewerkt en ook moet het landelijk beleid nog verder vertaald worden naar het provinciaal en gemeentelijk beleid. Onderhavig initiatief betreft de ontwikkeling van twee nieuwe woningen die geen aansluiting op het gas meer krijgen. Om de woningen gasloos uit te kunnen voeren zou gebruik gemaakt moeten worden van voorzieningen zoals warmtepompen en PV-panelen. E.e.a. moet nog nader worden uitgewerkt en kan in de aanvraag Omgevingsvergunning worden meegenomen.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. Het beleid zal onder meer via de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitgevoerd worden.

De PRS richt zich op de volgende pijlers:

I. een duurzame leefomgeving;

II. beschermen kwaliteiten

III. vitale dorpen en steden;

IV. landelijk gebied met kwaliteit.

De pijlers 'duurzame leefomgeving' en 'beschermen kwaliteiten' leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de 'vitale dorpen en steden' en het 'dynamisch landelijk gebied' plaats kunnen vinden. Het samenspel tussen deze pijlers leidt tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

1. Accent op de binnenstedelijke opgave:

De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag naar (woningen in) stedelijke woonmilieus, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied

2. Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied.

De provincie Utrecht beschikt over een aantrekkelijk landelijk gebied. De provincie wil deze kwaliteit behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied.

Betekenis voor dit plan

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0015.png"

Het plangebied maakt deel uit de kernrandzone rond Driebergen zoals aangeduid in de PRS. De algemene beleidslijn voor het landelijk gebied is hier van toepassing. Het slopen van oude agrarische gebouwen en het bouwen van twee nieuwe woningen past binnen de door de provincie opgestelde ruimte voor ruimte regeling.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

Het doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de PRV worden daarom regels gesteld ten aanzien van deze belangen. In de herijkte Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd:

• Duurzame leefomgeving

• Beschermen kwaliteiten

• Vitale dorpen en steden

• Dynamisch landelijk gebied:

• Uitnodigende zones die stad en land verbinden en bijdragen aan kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu;

• Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen;

• Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt.

Betekenis voor dit bestemmingsplan

Voor dit plangebied zijn de volgende aspecten relevant:

1. Cultuurhistorische structuur (CHS);

2. Landschap Rivierengebied;

3. Overstroombaar gebied;

4. Historische buitenplaatszone;

5. Strategische grondwatervoorraad

6. NNN;

7. Kernrandzone;

8. Stiltegebied.

Op onderstaande kaartfragmenten uit de PRV zijn deze aspecten voor het plangebied ruimtelijk weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0016.png" Het plangebied maakt volledig onderdeel uit van het landschap rivierengebied en valt voor wat betreft het noordoostelijke deel binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het is aangeduid als kernrandzone landelijk gebied en valt voor een deel binnen het stiltegebied. Dit betekent dat voor deze delen van het plangebied specifieke regels gelden ter bescherming van natuurwaarden en de stilte. Deze aspecten komen in hoofdstuk 4 opnieuw aan de orde.

Het plangebied ligt binnen een zone die is aangewezen voor strategische grondwatervoorraad. Hiervoor gelden geen eisen.

Ruimte voor ruimte

In artikel 3.11 van de PRV is de zogenoemde "ruimte voor ruimte regeling" (RvR) opgenomen. Voorliggend plan vindt zijn oorsprong in deze regeling. Als voormalige bedrijfsbebouwing op een perceel wordt gesloopt, is de bouw van nieuwe woningen mogelijk. Het aantal woningen is afhankelijk van het aantal vierkante meters bebouwing dat gesloopt wordt. Een eventueel tekort aan sloopmeters kan conform deze regeling worden aangevuld met kwaliteitsverbetering in de vorm van aanleg van nieuwe natuur. Dit zorgt voor versterking van de al aanwezige natuurwaarden in de omgeving. Bij dit initiatief is dat aan de orde, naast de sloop van 1.900 m2 voormalige bedrijfsbebouwing wordt er 2,5 hectare nieuwe natuur aangelegd. Het initiatief heeft daardoor ook een positieve invloed op het stiltegebied.

Conclusie

De planontwikkeling moet vanuit provinciaal perspectief vooral gericht zijn op het herstel van het landschap, wat gebeurt door het slopen van oude bebouwing, de bouw van twee woningen en de aanleg van 2,5 ha extra natuur, de bescherming van het stiltegebied en de verbetering van de kernrandzone.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal' vastgesteld. In de visie staat een hoogwaardige kwaliteit van de leefomgeving voorop, hetgeen moet worden bereikt door middel van een houding van bedachtzaamheid, een integrale belangenafweging, het hechten van een groot belang aan leefbaarheid en sociale samenhang en het bijdragen aan een duurzame omgeving.

In de structuurvisie wordt de toekomst van Driebergen-Rijsenburg geschetst als dat van 'een levendig woon- en werkdorp dat op het terrein van duurzaamheid een zichtbare plek in het land inneemt. De gemeente wil voortdurend blijven zoeken naar mogelijkheden om zowel de woonfunctie als de werkfunctie te versterken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0017.png"

Voor de gemeentebrede invalshoek wordt gewerkt met de volgende thema's:

1. Natuur over de heuvels;

2. Op de schouders van ons erfgoed;

3. Duurzaam bereikbaar;

4. Leefbare dorpen;

5. Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug;

6. Maatwerk voor wonen en werken.

De volgorde van de thema's weerspiegelt de algemene houding 'Groen dus Vitaal'.

Om sturing te geven aan de ontwikkelingsrichting voor de diverse geografische samen-hangende gebiedsdelen (zones), is een structuurvisiekaart, zie afbeelding 12, met dekkende zonering ontwikkeld. De kaart heeft een landschappelijke onderlegger en is gebaseerd op versterking van de bestaande situatie en de hieraan gekoppelde gemeentebrede thema's.

Op de kaart zijn de hoofdaccenten verbeeld in kleuren:

1. Donkergroen – hoofdaccent op natuur;

2. Lichtgroen – gemengde zone met duurzame menging van functies;

3. Blauw – rivierzone;

4. Grijs – gemengde zone met landbouw;

5. Rood - bestaande dorpskernen en overige gebieden binnen de 'rode' contour.

Het plangebied is gelegen in de randzone van Driebergen in de overgang naar het landelijk gebied. Het ligt het grijze gebied (4) d.w.z. de gemengde zone waarin ook landbouw een plaats heeft.

Het plangebied is op de Visiekaart niet specifiek vermeld als mogelijke herontwikkelingslocatie. Daarvoor is de ontwikkeling te kleinschalig maar het plan is in overeenstemming met het beleid zoals verwoord in de Structuurvisie.

Toetsing van dit plan

De voorgestelde ontwikkeling aan het Reepad is gericht op versterking van de kernrandzone van aan de zuidwestkant van Driebergen en valt onder de ruimte voor ruimete regeling mét de aanleg van 2,5 ha extra natuur en past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie van de gemeente.

3.3.2 Programma Duurzaam en klimaatneutraal 2017

De Utrechtse Heuvelrug wil een gemeente zijn waar mensen met plezier wonen, werken en recreëren. Niet alleen nu, maar ook over 50 of 100 jaar. De Gemeente wil een leidende positie innemen in duurzame ontwikkelingen en steeds op zoek gaan naar de meest waardevolle duurzaamheidsambitie. Daartoe is het programma "Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal" (2017) vastgesteld. Hierin worden de strategische milieubeleidsdoelen van de gemeente beschreven en is tevens een uitvoeringsprogramma 2017 opgenomen dat jaarlijks wordt geactualiseerd.

De Gemeente hanteert de volgende doelen:

1. Klimaat neutrale gemeente in 2035: binnen de gemeentegrenzen wekken we evenveel duurzame energie op als we gebruiken.

2. Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid): een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving voor de huidige en toekomstige inwoners.

3. Duurzame mobiliteit: de negatieve impact van mobiliteit op de leefomgevingskwaliteit (met name op lucht, geluid) van onze gemeente vermindert, in 2035 is alle mobiliteit in de gemeente klimaatneutraal, en in de mobiliteit wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van hernieuwbare duurzame grondstoffen (groene stroom, groen gas, waterstof, etc.).

4. Duurzame economie: een gezonde, duurzame en klimaatvriendelijke lokale economie, waarin het ontwikkelen en aanbieden van duurzame producten rendabel is en waarbij inwoners en gasten kunnen kiezen voor duurzame consumptie.

5. Duurzame en klimaat neutrale organisatie: het realiseren van een duurzame organisatie en van een klimaat neutrale organisatie. Een klimaat neutrale organisatie betekent voor ons een CO2-neutrale organisatie

Deze doelen zijn per onderwerp nader uitgewerkt met een beschrijving van wat te bereiken, hoe dat gedaan kan worden en welke activiteiten daarvoor zijn gepland in het kalenderjaar. Dat betreft voornamelijk communicatie, voorlichting en bijeenkomsten met inwoners.

Betekenis voor dit plan

Voor dit bestemmingsplan is met name de tweede doelstelling (kwaliteit leefomgeving) van belang. In hoofdstuk 4 paragraaf 4.4 wordt de uitwerking van dit beleidspunt voor dit bestemmingsplan op de verschillende onderdelen verder toegelicht.

Hoofdstuk 4 Specifieke regelgeving en beleid

4.1 Beeldkwaliteit

De gemeentelijk nota ruimtelijke kwaliteit beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug en dient als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit "bouwen". In de nota is de gemeente opgedeeld in verschillende deelgebieden. Voor elke deelgebied gelden specifieke welstandscriteria.

Het doel van het beleid is het leveren van een bijdrage aan de schoonheid en aantrekkelijkheid van de (bebouwde) omgeving. De nota ruimtelijke kwaliteit legt vast op welke wijze toezicht plaatsvindt, op grond van welke uitgangspunten en criteria.

Het plangebied ligt in Buitengebied 5 van het coulisselandschap Langbroekerwetering. Voor dit gebied is het beleid gericht is de versterking van de natuurwaarden en de landschappelijke kwaliteit.

Voor wat betreft het welstandsbeleid is van belang dat in dit gebied rekening wordt gehouden met (bestaande) zichtlijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0018.png"

Welstandsbeleid

Voor het welstandsbeleid is in dit deelgebied de versterking van de natuurwaarden in en de landschappelijke kwaliteiten richtinggevend. Naast de beschermende en conserverende bepalingen van de Monumentenwet kan welstandsbeleid worden ingezet om de sfeer van het zeer afwisselend kleinschalig open landschap te behouden. De welstandstoets zal extra aandacht besteden aan speciale bebouwingskenmerken.

Algemeen:

1. De bouwwerken passen bij de beschreven deelgebied karakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouw- massa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.

2. Bij verbouw dienen de oorspronkelijke kenmerken als uitgangspunt.

Situering:

1. Bij bouwwerken altijd rekening houden met het ensemble van alle bebouwing op het gehele erf.

2. De bebouwing is in de richting van het slagenlandschap geplaatst.

3. Hoofdgebouwen zijn op de straat georiënteerd.

Massa en vorm:

1. Er is sprake van een eenvoudige hoofdvorm met kap.

2. Bijgebouwen hebben een kapvorm.

3. De massaopbouw is eenvoudig.

4. Om grootschaligheid te voorkomen dient agrarische bedrijfsbebouwing bij een lengte groter dan 50 m te zijn voorzien van een geleding.

5. De gevelopbouw is samenhangend en evenwichtig.

6. De gevelindeling van de bouwmassa's is traditioneel.

Detaillering, kleur- en materiaalgebruik:

1. Bijgebouwen hebben een ingetogen en eenvoudig kleur- en materiaal- gebruik.

2. Materialen bestaan uit hout, bakstenen, stucwerk, riet en dakpannen.

3. Bestaande detailleringen dienen bij verbouwing bewaard te blijven.

4. Sterk contrasterende kleuren zijn niet toegestaan. Er wordt vooral gebruik gemaakt van de kleuren bruin, donkerrood en donkergrijs. Voor afwerkingen wordt groen gebruikt.

5. Oorspronkelijk kleurgebruik van bestaande luiken wordt gehandhaafd.

Betekenis voor dit plan

Bij de uitwerking van het plan moet rekening worden gehouden met de aanwijzingen vanuit het welstandsbeleid. Concrete bouwplannen dienen te passen in de aanwezige beeldbepalende elementen van omgeving en landschap zoals geformuleerd in de nota Ruimtelijke kwaliteit en de hierin opgenomen kenmerkende gebiedscriteria.

Kenmerkend voor de structuur van de bestaande lintbebouwing is het wonen op de kop van een weiland met achter de woning de bedrijfsbebouwing. Deze opbouw is typerend voor de situering van de bebouwing in dit landschap. De herkenbaarheid van deze structuur vormt het uitgangspunt voor het inrichtingsplan van de nieuwe woningen.

Direct aan het begin van het Reepad staat een woning met bijgebouwen. Deze woning blijft bestaan, mede vanuit cultuurhistorisch en landschappelijk oogpunt. Het gaat om een Hallehuisboerderij met een gave hoofdvorm en vrijwel gave detaillering uit 1930. Landschappelijk is de woning van belang vanwege de situeringswaarde in het landschap als beeldbepalend onderdeel van de bebouwing- en ontwikkelingskarakteristiek van dit deel van het Reepad.

Groene zichtzones

Tussen de woonbebouwing van de Lange Dreef en het plangebied ligt een smalle ecologische zone die destijds als buffer is aangelegd. Vanuit het woongebied zijn groene (zicht)zones op het buitengebied geprojecteerd.

Huidige situatie

De rijhal is niet gebouwd. De paardenstal/rijstal, de schuren en de paardenbak staan er nog en worden gesloopt om plaats te maken voor de nieuwe bestemmingen wonen en natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0019.png"

Conclusie

De voorgestelde planontwikkeling houdt rekening met de bestaande zichtlijnen in dit deel van het buitengebied 5 Langbroekerwetering.

De sloop van oude gebouwen en de nieuwbouw dragen bij aan het herstel van de landschappelijke kwaliteit.

De bestaande gebouwen en verhardingen moeten worden geamoveerd. De landschappelijke kwaliteit van het gebied wordt daardoor verbeterd.

4.2 Wonen

Woonbeleid

In de nieuwe woonvisie vastgesteld op 29 november 2018, is een actualisatie van het woonbeleid van de gemeente opgenomen. In de visie zijn vier speerpunten van beleid aangewezen:

• Het inzetten op doorstroming in de voorraad sociale woningen (huur en koop).

• Meer betaalbare huur- en koopwoningen (ver)bouwen of beschikbaar stellen voor de inkomensgroepen € 34.085,- tot € 50.000,- (de scheefwoners).

• Levensloopbestendig wonen en wonen in combinatie met welzijn en/of zorg, bevorderen en realiseren in alle dorpen.

• Klimaatbewust en duurzaam (ver)bouwen stimuleren.

Voor nieuwbouw wordt ingezet op bovenwettelijke ambities voor energie en duurzaam bouwen. In 2023 wonen de inwoners van de gemeente klimaatneutraal. Uit de woonvisie blijkt dat bij projecten kleiner dan 4 woningen geen eisen gesteld aan het aantal sociaal- en of midden dure aantallen woningen.

Het plan

De voorgestane ontwikkeling van het plangebied voorziet in twee extra woningen in de randzone van het dorp Driebergen. Op de vrije kavels is het voor kopers mogelijk om levensloopbestendige woonconcepten te ontwikkelen, maar dit is geen verplichting. Daarnaast zal voldaan worden aan de eisen met betrekking tot energie en duurzaam bouwen. Door het toevoegen van twee woningen wordt binnen de bestaande woningvoorraad extra doorstroming mogelijk gemaakt. Derhalve sluit de voorgestane ontwikkeling aan op het gemeentelijk beleid, zoals dat in de Woonvisie Utrechtse Heuvelrug geformuleerd is.

4.3 Verkeer en parkeren

Provinciale ruimtelijke verordening (PRV mobiliteitstoets)

De provincie vindt het van belang dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) voor alle verkeersvormen sprake is van een goede en tijdige ontsluiting. De provincie wijst er daarbij op dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een verstorend effect kunnen hebben op het functioneren van het verkeersnetwerk in de directe nabijheid. In dat geval zullen er extra maatregelen nodig om deze verstoring niet op te laten treden. Om het bovenstaande te bewerkstelligen stelt de provincie bij elke ruimtelijke ontwikkeling een mobiliteitsscan verplicht. Dit betekent dat in een vroegtijdig stadium (bij voorkeur al in de planvormingsfase) wordt nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een verstoring van het functioneren van het verkeersnetwerk. Indien dit het geval is, is op grond van artikel 3.7 PRV het verplicht de zogenaamde mobiliteitstoets te doen.

Gemeentelijke Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)

Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld (GVVP). In het GVVP is het gemeentelijke verkeers- en vervoerbeleid opgenomen. Doelstelling van het GVVP is te zorgen voor een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en verkeersveilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economisch gezonde gemeente. Blijkens het GVVP kunnen in principe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen van enige omvang nog maar plaatsvinden op goed bereikbare plaatsen. Iedere ruimtelijke ontwikkeling dient dan ook getoetst te worden aan het GVVP. De gemeente gebruikt het GVVP bij het bepalen van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Verkeersgeneratie en Parkeren 

In het GVVP zijn de parkeernormen die gehanteerd worden in de gemeente Utrechtse Heuvelrug opgenomen. In het GVVP vallen nieuwe woningen binnen de categorie 'woning duur' binnen 'rest bebouwde kom'. Voor deze categorie worden parkeernormen gehanteerd van 2 parkeerplaatsen per woning. Voor bezoekers geldt een norm van 0,3 p.p. per woning.

Conclusie

De 2 nieuwe woningen leveren niet in betekenende mate extra verkeer op zodat er geen mobiliteitstoets nodig is. In vergelijking tot de verkeersbewegingen van een paardenfokkerij, zoals die mogelijk waren in het nu nog geldende bestemmingsplan, is dit een grote verbetering.

Op de planlocatie is voldoende ruimte aanwezig voor parkeren op eigen terrein. De planlocatie is goed bereikbaar per fiets en per auto maar niet met openbaar vervoer.

4.4 Milieu

4.4.1 Milieu algemeen

Programma "Utrechtse Heuvelrug Duurzaam en Klimaatneutraal" (2017)

In deze vernieuwde milieubeleidsplanning neemt duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving een belangrijke plaats in. Ruimtelijke ontwikkelingen worden tevens gerelateerd aan milieukwaliteitsprofielen die voor verschillende typen omgevingen zijn geformuleerd.

4.4.2 Gebiedsgericht milieubeleid

De gemeente Utrechtse Heuvelrug werkt met gebiedsgericht milieubeleid. De gemeente is opgedeeld in gebiedstypen. Bij iedere gebiedstype hoort een milieukwaliteitsprofiel met bijbehorende kenmerkende kwaliteiten die bij ruimtelijk ontwikkelingen worden getoetst. Voor dit bestemmingsplan is profiel "landelijk gebied, verweving van functies" van toepassing:

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0020.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0021.png"

In onderstaande milieuparagrafen worden bovenvermelde milieuaspecten getoetst aan dit profiel.

4.4.3 Bodem

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Bodemkwaliteit plangebied

Voor het grootste deel van het plangebied is in het verleden milieukundig bodemonderzoek (2008) verricht. Daarnaast is in 2009 aanvullend onderzoek gedaan naar een gedempte sloot en is asbestonderzoek verricht. Via deze onderzoeken is op enkele locaties in het plangebied verontreiniging in de bovengrond en het grondwater aangetoond.

Sedert 2012 is de planlocatie bestemd als paardenfokkerij maar hiervan is tot dusverre geen gebruik gemaakt. De grond is in agrarisch gebruik gebleven en er zijn verder geen bedrijfsmatige activiteiten geweest. Op basis hiervan mag worden verondersteld dat de bodemkwaliteit ongewijzigd is gebleven.

Uit het verkennend bodemonderzoek van Van Dijk in 2018 (zie bijlage 1) blijkt dat de bodem van het terrein voor een deel licht verontreinigd is met minerale olie, zware metalen zoals lood, kwik, zink en PAK's.

Uit genoemd en aanvullend bodemonderzoek (bijlage 1 en 2) van bouwvlak Reepad 5 en het achtergelegen terrein blijkt dat deze geschikt zijn voor woningbouw en natuurontwikkeling met een paddenpoel.

Verder is gebleken dat op enkele vroegere werkplekken op het erf mogelijk sterkere verontreinigingen aanwezig zijn. Ter plaatse van het bouwvlak Reepad 3 was vroeger een bovengrondse olieopslag (vaten in een bak). De bodem is hier plaatselijk verontreinigd met olie. De opstal zal hier echter eerst moeten worden gesloopt om dit nader te kunnen vaststellen.

Een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning op kavel Reepad 3 kan daarom pas worden verleend zodra de op bijlage 2 van de Regels aangegeven bebouwing en verharding is gesloopt en verwijderd. Daarna kan via aanvullend onderzoek gevolgd door een eventuele sanering, kavel Reepad 3 geschikt worden verklaard voor woningbouw.

Dat geldt eveneens voor asbest rondom de te slopen gebouwen. In de erfverhardingen is namelijk op sommige plekken in de puinhoudende bovenlaag een sterke verontreiniging met asbest aangetroffen. Bij het slopen van de gebouwen en de verhardingen zal ook dit verder moeten worden bekeken in hoeverre hier sprake is van verontreinigingen die sanering nodig maken. De kosten van eventuele sanering van bodem en verhardingen kunnen door de initiatiefnemer worden opgebracht en zijn van een aanvaardbare omvang.

Via het opnemen van een voorwaarde in artikel 5.2.1 van de Regels voor het bouwen van de woning Reepad 3 kan zowel het nader onderzoek als de eventueel noodzakelijke sanering van de asbestverontreiniging worden gewaarborgd.

Voor verdere details over de kwaliteit van de bodem wordt verwezen naar de bijlagen (bijlage 1 en 2) .

Conclusie:

Vanuit het aspect bodemkwaliteit is de bouw van woning Reepad 5 mogelijk. Voor kavel Reepad 3 kan pas na de sloop van de gebouwen en aanvullend onderzoek/sanering de geschiktheid worden vastgesteld.

4.4.4 Geluid en verkeer

Wet geluidhinder

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone.

Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidsgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde).

Het plan

Voor het plangebied, dat wordt ontsloten via het Reepad en de Reelaan is het aspect wegverkeer relevant. Railverkeer en industrielawaai zijn niet aan de orde. Het Reepad en de Reelaan zijn wegen voor de ontsluiting van aanliggende woningen en hebben een lage verkeersintensiteit. Op basis hiervan is onderzoek naar de geluidsbelasting niet nodig. Volgens de geluidskaarten van de omgevingsdienst (OdrU) is de geluidsbelasting op de locatie minder dan 38 dB. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeurswaarde en kan voor het aspect geluid een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0022.png"

Een deel van het plangebied ligt in het stiltegebied Beverweerd – Rijsenburg zoals op afbeelding 19 is weergegeven. Hiervoor geldt dat rekening gehouden moet worden met de richtwaarden voor geluid opgenomen in de provinciale milieuverordening (PMV). De richtwaarde is 35 dB(A) LAeq,24h op 50 meter van de geluidsbron. De in het plan voorziene ontwikkeling zal mogelijk extra verkeersbewegingen tot gevolg hebben. Dit aantal is echter zodanig laag dat er geen sprake zal zijn van een overschrijding van de richtwaarde uit de PMV.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0023.png"

Conclusie:

Het aspect geluid levert geen beperkingen op voor dit plan.

4.4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Daarnaast worden er bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling, de zogenaamde gevoelige bestemmingen. Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM), d.w.z. hoogstens 3%, bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Deze grens wordt concreet gelijk gesteld aan een woonwijk van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg. Dit plan valt duidelijk onder deze grens.

Luchtkwaliteit plangebied

Uit luchtkwaliteitskaarten van de omgevingsdienst Utrecht (ODRU) komt het volgende beeld naar voren:

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0024.png"

Uit het overzicht blijkt dat in het plangebied de grenswaarden niet worden benaderd. De concentratie stikstofdioxide in het plangebied was in 2015 tussen de 18-20 µg/m3. Dit is in 2018 nog steeds het geval waarmee voor stikstofdioxide (NO2) al voldaan wordt aan de ambitiekwaliteit uit het milieubeleidsplan.

Voor fijn stof (PM10) werd in 2015 nog niet voldaan aan de ambitiekwaliteit uit het milieukwaliteitsprofiel "Landelijk Gebied Verweving van functies". De concentratie fijn stof in het plangebied was toen 22/23 µg/m3; in 2025 wordt dat wel verwacht.

De voorgestelde planontwikkeling, het slopen van de oude bebouwing en de nieuwbouw van 2 woningen, leidt niet in betekenende mate tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;

Conclusie:

De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.4.6 Bedrijven en milieuzonering

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere milieubelastende functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is en dient beoordeeld te worden of ter plaatse van in de nabijheid gelegen gevoelige functies, zoals woningen sprake blijft van een adequaat woon- en leefmilieu. Bij het bepalen hiervan kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 worden gehanteerd. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:

• VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'(editie 2009).

• Wet milieubeheer.

VNG handreiking

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van de bedrijven en anderzijds de gevel van een woning. De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. De meest voorkomende categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies in een rustige woonwijk /buitengebied zijn weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0025.png"

Om te voorkomen dat hinder ontstaat moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) voldoende afstand in acht genomen worden. Voor het bepalen van deze afstanden wordt getoetst conform de VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) en de Wet milieubeheer. De richtafstanden gelden in beginsel tussen de perceelsgrens van een bedrijf enerzijds en de gevel van een - in een rustige woonwijk gelegen - woning anderzijds. Bij functiemenging kan worden afgeweken van deze afstanden.

Het plan

In de omgeving van het plangebied liggen agrarische bestemmingen, waar een grondgebonden veehouderij is toegestaan (Engweg 40 en 42a). Dientengevolge is hier de voor- en achtergrondbelasting van het woon en leefklimaat van belang en eventuele belemmeringen voor deze bedrijven.

Het plangebied grenst aan de bebouwde kom, maar gezien de strook natuur en de ruime ligging is hier geen sprake is meer van de bebouwde kom zoals bedoeld in de Wgv. De te hanteren minimale afstand tussen het bouwvlak van de te realiseren woningen en de perceelsgrens van de veehouderij bedraagt dan 50 meter.

Gezien de ligging van de beide agrarische bedrijven op een afstand >50 m levert dit een voldoende goed woon en leefklimaat op voor het plangebied. Zowel de individuele als cumulatieve geurbelasting is hier aanvaardbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0026.png"

Conclusie:

Het aspect bedrijvigheid vormt met inachtneming van de voorgrond en achtergrondbelasting van nabijgelegen veehouderijen geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader tot op heden nog de circulaire risiconormering transport gevaarlijke stoffen. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is het risico uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico zijn de cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Plaatsgebonden risico

Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. De kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is, mag dus niet groter zijn dan 1 op een miljoen. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden. In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding.

Het plan

Op onderstaande kaart van de risico inventarisatie afbeelding is te zien dat een aardgasleiding NEN 3650 ten zuiden van het plangebied (blauwe cirkel) is gelegen. De afstand tot het plangebied is ca. 600 meter en levert geen belemmering op voor het geplande wonen. Verder zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0027.png"

Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) 

Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving

Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico. Propaantanks zijn in het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst in dit gedeelte van de gemeente Utrechtse Heuvelrug niet bekend.

Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water

Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plan.

Gemeentelijke routering

Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente Utrechtse Heuvelrug een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Deze route loopt niet langs of door het plangebied.

Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.

Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-route plichtige stoffen (zoals benzine) en route plichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico's ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Er moet rekening worden gehouden met transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Volgens de "provinciale risicokaart" liggen er in of nabij het plangebied geen buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen. Het gasnet voor huishoudens en bedrijven valt niet binnen het kader van externe veiligheid.

Elektromagnetische straling

Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

Risicotoetsing

Voor zowel plaatsgebonden risico als groepsrisico wordt voldaan aan de ambitiekwaliteit uit het gemeentelijke milieukwaliteitsprofiel "Landelijk Gebied Verweving van functies".

De aangrenzende wegen zijn niet bestemd als transportroute voor gevaarlijke stoffen.

Ten zuiden van het plangebied ligt een aardgas transportleiding op ca. 500 m.

Er is geen risicorelevante bedrijvigheid in de nabijheid van het plangebied aanwezig. De dichtstbijzijnde bronnen van risico liggen op een afstand van 2,5 - 3,5 km.

Conclusie: 

Het veiligheidsaspect levert geen belemmeringen op voor de verdere planontwikkeling.

4.4.8 Duurzaamheid

De Gemeente Utrechtse Heuvelrug is een groot voorstander van duurzame ontwikkeling / bouwen en wil dit graag actief ondersteunen in haar ruimtelijke beleid. Duurzaam bouwen is een manier van bouwen waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast, een optimale woonkwaliteit wordt gerealiseerd en het gebouw een lange levensduur heeft. Dit kan door bijvoorbeeld meer flexibiliteit in gebruik in te bouwen of door een beter op het gebruik afgestemde materiaalkeuze.

In 2035 wil de gemeente klimaatneutraal zijn en in 2025 wil de gemeentelijke organisatie energieneutraal zijn zoals hiervoor besproken in paragraaf 3.3.2. Daarnaast streeft de gemeente naar een gezonde, veilige en duurzame leefomgeving. Hiertoe wil de gemeente de bestaande milieukwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Dit betekent dat er ook eisen worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen, enerzijds op gebouwniveau en anderzijds op omgevingsniveau.

Op gebouwniveau streeft de gemeente naar een 25% verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw®. GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 6 (bouwbesluit niveau/minimaal) tot 10 (zeer goed).

Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR score van gemiddeld 7, met minimaal een 7 voor het thema energie.

Wetgevend kader

De wettelijke eisen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. Per 1 januari 2015 is het bouwbesluit gewijzigd en zijn de eisen ten aanzien van duurzaamheid aangescherpt. Deze zijn als volgt:

• Minimale isolatiewaarden (Rc) voor dichte uitwendige scheidingsconstructies, per onderdeel van de schil - 4,5 voor gevel, 6 voor het dak en 3,5 voor de vloer;

• Een gemiddelde U-waarde van 1,65 voor ramen (glas en kozijn) en deuren, maximaal 2,2;

• Een maximale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekent te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen is dit 0,4;

• Een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m².

Milieuprestatie Gebouw (MPG):

Vanaf 2015 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m². De initiatiefnemer kan op twee manieren aantonen te voldoen aan het Bouwbesluit:

• Zelf documenten aanleveren waarmee aangetoond wordt dat voldaan is aan het Bouwbesluit.

• Het aanleveren van een SBK-bewijs MPG, hetgeen voldoende bewijs is dat voldaan is aan het Bouwbesluit.

De Stichting Bouwkwaliteit (SBK) geeft op de website www.milieuprestatiebewijs.nl informatie over het aanvragen van een SBK-bewijs. Voor het aanvragen moet een berekening worden aangeleverd, voor maken van een berekening is een gratis licentie beschikbaar bij de Omgevingsdienst voor de software van GPR Gebouw.

De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit van 2012. Aanvullend op deze eisen heeft de Gemeente Utrechtse Heuvelrug haar duurzaam bouwen beleid verwoord in het milieubeleidsplan "Natuurlijk Duurzaam" (2009).

Het plan

De planontwikkeling levert een bijdrage aan het streven naar efficiënt ruimtegebruik en is gericht op een duurzame versterking van het landelijke gebied.

Bij het ontwerpen van de woningen zullen de volgende voorwaarden worden gehanteerd: geen gasaansluiting, gebruik duurzame materialen, c.q. hergebruik van bouwmaterialen, optimale benutting van daken voor zonnecollectoren (zuidoriëntatie), gebruik van moderne isolatietechnieken en duurzame klimaatregeling.

Conclusie:

Bij de uiteindelijke realisatie van de woningen zal voldaan worden aan de wettelijke eisen met betrekking tot energie en duurzaam bouwen. Aangezien er sprake is van particuliere kavels en de bouwplannen nog ontwikkeld moeten worden kan pas bij de planontwikkeling getoetst worden aan deze normen. De Initiatiefnemers zullen voor invulling van deze particuliere kavels vooruitlopend op deze toetsing geïnformeerd worden over de mogelijkheden van duurzaam bouwen.

4.4.9 Milieueffectrapportage

Wettelijk kader

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgende voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure doorlopen moet worden

De bouw van woningen is een activiteit die voorkomt op de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage 1994. Categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage noemt de activiteit 'aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject', waaronder ook de bouw van woningen wordt verstaan. Het bestemmingsplan maakt de bouw van drie nieuwe woningen mogelijk, waardoor de zogenaamde drempelwaarde van 2000 woningen niet wordt overschreden. Het Besluit m.e.r. (artikel 2, vijfde lid onder b.) schrijft echter ook bij activiteiten onder de drempelwaarde voor dat een milieu-effectbeoordeling nodig is, waarbij wordt verwezen naar de Europese richtlijn milieueffectrapportage. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De vraag of een ontwikkeling een stedelijk ontwikkelingsproject is in de zin van het Besluit m.e.r. hangt volgens de jurisprudentie af van de omstandigheden van het geval, waarbij onder andere de aard en omvang van de ontwikkeling een rol spelen.

Onderhavige ontwikkeling

In dit geval gaat het om het toevoegen van een beperkt aantal (gasloze) woningen, in combinatie met de sloop van gebouwen en herinrichting van percelen naar natuur, waardoor per saldo niet of nauwelijks extra ruimtebeslag optreedt. Een dergelijke ontwikkeling is naar aard en omvang niet te beschouwen als een 'stedelijke ontwikkeling' in de zin van het Besluit m.e.r. Het Besluit is op deze ontwikkeling niet van toepassing en er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.

4.5 Watertoets

4.5.1 Beleid

Nationaal

Het Nationaal Waterbeleid is gericht op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het nationale beleid heeft geen directe implicaties voor dit bestemmingsplan.

Waterbeleid provincie Utrecht

Het waterbeleid van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie.

Het plangebied heeft in het provinciale waterbeleid de functie 'landelijk gebied' waarvoor specifieke doelstellingen gelden. Deze vinden hun neerslag in waterbeheerplannen.

Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021' en Waterstructuurvisie, Keur en Legger 

Het Waterschap HDSR geeft hierin aan wat de komende periode te doen staat met waterbeheer, waterkering en de waterketen. Dit betreft de zorg voor voldoende schoon water waar dat voor mens, dier en natuur gewenst is, en voor het voorkomen van wateroverlast en overstroming. In het waterbeheersplan geeft het Waterschap tevens invulling aan de verschillende waterwetten en -verordeningen, beleidsstukken en overeenkomsten of afspraken met instanties en belanghebbenden.

In watergebiedsplannen wordt het beleid verder uitgewerkt.

Watergebiedsplan Langbroekwetering

In een watergebiedsplan legt het waterschap voor een periode van 10 jaar de beheerplannen voor grond- en oppervlaktewater vast. In dit plan staan maatregelen om de aan- en afvoer van water in het gebied te verbeteren. Het bevat de richtlijnen voor het waterbeheer in een bepaald deelgebied, onder andere over peilbeheer en onderbemaling.

Het waterschap is bezig met de uitvoering van maatregelen uit het watergebiedsplan Langbroekerwetering. Zo worden te krappe duikers vergroot, enkele stuwen vernieuwd en enkele natuurvriendelijke oevers aangelegd. Ook neemt het waterschap maatregelen om de verdroging tegen te gaan.

Waterbeleid Gemeente Utrechtse Heuvelrug

Het waterbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug is gericht op het voorkomen en terugdringen van verontreiniging van oppervlaktewater door inzameling afvoer en zuivering van afvalwater, het terugdringen van ongewenste lozingen en het voorkomen van verontreiniging van regenwater via afkoppeling en het gebruik van niet uitlogende (bouw)materialen.

Convenant afkoppelen

In november 2015 is de jongste versie van het convenant "Afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug" getekend tussen de provincie Utrecht, 10 gemeenten met grondgebied op de Utrechtse Heuvelrug en de waterschappen Vallei & Eem en HDSR. In dit convenant zijn afspraken gemaakt over welke verharde oppervlakken wel en niet kunnen worden afgekoppeld, afhankelijk van het risico van vervuiling van het grondwater. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen afkoppelen binnen en buiten het grondwaterbeschermings-gebied van de drinkwaterwinningen op de Utrechtse Heuvelrug. Voor dakoppervlakken geldt in dit convenant, dat zowel binnen als buiten het grondwaterbeschermingsgebied deze zonder aanvullende voorzieningen kunnen worden afgekoppeld. Voor andere oppervlakken kunnen aanvullende eisen worden gesteld waarvoor het convenant als richtlijn geldt.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan

Het gemeentelijke rioleringsplan bevat de integrale visie van de gemeente op grondwater, regenwater en stedelijk afvalwater. Het beleid is gericht op het versterken en /of intensiveren van het voorgaande beleid. Hierin staan de volgende basisprincipes centraal:

• Vasthouden - bergen - afvoeren (waterkwantiteit)

• Schoon houden - scheiden - zuiveren (waterkwaliteit)

• Waarborg tegen overstroming - overstromingsrobuust bouwen (veiligheid)

Beleid hemel- en afvalwater. 

Voor het hemelwater streeft de gemeente naar het zoveel mogelijk ter plaatse vast houden van water. Dit betekent dan dat het hemelwater niet langer het riool ingaat maar lokaal wordt geborgen in de bodem en/of oppervlaktewater.

Dit levert zowel voordelen op voor het milieu als de economie. Het helpt om verdroging van gebied te bestrijden en voorkomt dat schoon oppervlaktewater vies wordt. Verder verbetert de werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Deze werkt beter als rioolwater minder vermengd is met regenwater.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

4.5.2 Watertoets

Het waterschap heeft op 29-11-2019 over voorliggend plan geadviseerd (bijlage 9 ).

Bodem

In het noordelijk deel van het plangebied varieert de grondsoort van lichte zwavel tot aan zware zavel meer zuidelijk in het plangebied. Voor beide grondsoorten geldt de opbouw klei op zand.

Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) wordt geschat op 100-200 cm -mv in het noordelijk deel en in het zuidelijkdeel op 20-50 cm –mv. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) wordt in het hele gebied geschat op 100-200cm –mv.

Oppervlaktewater

Het gebied wordt vrijwel in zijn geheel omgrenst door tertiair water behalve in het noordelijk deel van het plangebied. Ten behoeve van de nieuwbouwlocatie aan de Lange Dreef is op het te ontwikkelen perceel reeds ook een vijver gegraven parallel aan de Zocherdreef.

Planvoornemen

Het plan voorziet in het verwijderen van de agrarische bestemming, waarbij de overige agrarische opstallen en verharding worden verwijderd (ca. 1.900 m2). Hiervoor in de plaats wordt het bouwen van twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt (ca. 250 m2 + 200m2). De bestaande boerderijwoning blijft gehandhaafd. Daarnaast wordt ter compensatie 2,5 ha extra natuur toegevoegd.

De totale hoeveelheid bebouwing neemt door de ontwikkeling af met circa 1450 m2.

Door de aanleg van twee poelen en het herstellen van de historische greppels worden, in combinatie met de aanleg van ruige kruidenvegetatie, de biodiversiteit en natuurwaarden van het plangebied versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0028.png"

In voorliggend plan wordt het afvalwater aangesloten op het dwa riool. Het hemelwater wordt opgevangen en verwerkt op het eigen perceel. Bij de bouw wordt rekening gehouden met hoge grondwaterstanden en mogelijke wateroverlast. Het vloerpeil ligt minimaal 30 cm boven de as van de weg. Bij uitvoering van de plannen wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen zoals koper, lood en zink.

Effecten plannen op waterhuishoudkundige situatie

Verhard oppervlak

Per saldo daalt het aandeel verhard oppervlak (ca. 1450m2) ten opzichte van de huidige situatie. Dit heeft een positief effect op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatste, doordat meer ruimte wordt gecreëerd voor infiltratie van hemelwater in de bodem.

Graven of dempen watergangen

Het planvoornemen zorgt niet voor wijzigingen aan de in het plangebied gelegen of aangrenzende watergangen.

Aanleg poelen

In het plangebied worden een tweetal poelen gegraven met een ecologische functie ten behoeve van amfibieën. Het accent ligt hierbij nadrukkelijk op de natuurfunctie. Het oppervlak van de poelen bedraagt ca. 450 m2 (2*225).

Effect van poelen op verdroging omgeving

Een poel als geïsoleerd water heeft weinig invloed op de waterhuishouding als geheel. Vanuit het waterschap hoeft geen vergunning aangevraagd te worden voor de aanleg hiervan. Wel moet voldaan worden aan de Zorgplicht zoals is bepaald in artikel 3.1 van de Keur HDSR 2018. Het gaat met name om het voorkomen van (grond)waterschaarste en (grond)wateroverlast.

Het waterschap adviseert initiatiefnemer de poel niet dieper te graven dan de gemiddeld laagste grondwaterstand en daarbij een taludhelling van minimaal 1:5 aan de noordzijde en een taludhelling van 1:3 voor de overige zijden in acht te nemen. Als dat gebeurt is de invloed van de poel op de omgeving dermate klein dat die verwaarloosd kan worden.

Regels ten aanzien van grondwaterbemaling

Ten behoeve van de aanleg van een kelder zal in het plangebied een tijdelijke grondwaterbemaling plaatsvinden. Het waterschap stelt regels aan grondwateronttrekkingen. Het is afhankelijk het type, duur en grootte van de onttrekking onder welke voorwaarden de activiteit is toegestaan en welke algemene regels van toepassing zijn. Voor kleine grondwateronttrekkingen is het risico voor de omgeving kleiner en zijn minder regels van toepassing. Voor grotere grondwateronttrekkingen is het risico voor de omgeving groter en zijn hier meer voorwaarden aan gesteld. Om te bepalen welke regels van toepassing zijn kan het stroomschema van hoofdstuk 56 (Grondwateronttrekking in een bouwput), welke te vinden is in de uitvoeringsregels bij de Keur HDSR 2018 worden doorlopen. Aan de hand van de vragen in het stroomschema kan initiatiefnemer bepalen of hij voor de werkzaamheden een vergunning nodig heeft of niet, of dat een algemene regel geldt. De zorgplicht geldt in elk geval.

4.5.3 Conclusie

Het aspect water levert geen beperking op voor de planontwikkeling. Bij de aanleg van de poelen wordt initiatiefnemer verzocht het advies van het waterschap te volgen. Voorafgaand aan de uitvoering van de plannen dient initiatiefnemer te (laten) beoordelen of voor de grondwaterbemaling een vergunning noodzakelijk is.

Met initiatiefnemer is afgesproken dat hij het afvalwater aansluit op het dwa riool, dat er voorzieningen komen voor de afvoer van hemelwater op het eigen perceel en dat er geen uitlogende materialen mogen worden gebruikt.

4.6 Groen, natuur en landschap

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Samen met andere vormt deze wet het beschermingsrecht voor zowel soorten als gebieden. De wet richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, ook wel Natura 2000-gebieden genoemd. Daarmee wordt op nationaal niveau invulling gegeven aan de Europese richtlijnen. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, waarin belangrijke flora en fauna voorkomen. De wet bepaalt dat projecten en plannen, die de kwaliteit van Natura 2000-gebieden kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Als er geen schade optreedt, kan vergunning worden verleend. Is dit wel het geval, kan vergunning alleen worden verleend als aan verschillende eisen wordt voldaan. Bij ruimtelijke ingrepen dient altijd te worden nagegaan of een vergunning nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet.

Voorts regelt de wet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.

De natuurbeschermingswet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.

Nationaal netwerk

Het nationale netwerk van natuur (NNN) is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden, maakt onderdeel uit van deze structuur. Zowel het Rijk als de Provincie wensen het NNN netwerk te behouden en verder te ontwikkelen. In de Provinciaal Ruimtelijke Verordening (PRV) is dan ook een beschermingsregime opgenomen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen geen significant nadeel opleveren voor de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN netwerk.

Beschrijving natuur en landschap

Het plangebied maakt onderdeel uit van het landschap rivierengebied met een lange lineaire verkaveling ook wel getypeerd als een slagenlandschap met o.a. knotwilgen, els, populier als afscheidingen.

Plantoetsing

Voor het bepalen van eventuele effecten op de natuurlijke waarden is in 2009 een flora fauna onderzoek uitgevoerd door van den Bijtel Ecologisch Onderzoek.

Dit onderzoek is in 2019 door Bureau Watersnip Advies geactualiseerd. De conclusies van het geactualiseerde onderzoek zijn hieronder samengevat. Het complete onderzoek is als bijlage (bijlage 3) bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, Weidevogelkerngebied).

Stikstofdepositie

Voor de nieuwbouw is een Aerius-berekening (bijlage 4) uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar de Natura2000-gebieden; Oostelijke Vechtplassen, Rijntakken, Veluwe, Lingegebied & Diefdijk-Zuid, Zouweboezem, Binnenveld en Kolland & Overlangbroek. Uit de berekening is naar voren gekomen dat de grenswaarde van 0,0 mol/ha/jr niet wordt overschreden.

Er wordt geconcludeerd dat de plannen voor de nieuwbouw van woningen niet zullen leiden tot een significant negatief effect op de omliggende beschermde gebieden.

Soortenbescherming

  • Het plangebied is niet geschikt als foerageergebied voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden. Schade aan Natura2000-doelsoorten is derhalve niet aan de orde.
  • Een deel van het plangebied ligt in NNN-gebied. Dit deel van het plangebied krijgt een natuurbestemming, aangevuld met een Waarde Ecologie. Er komt geen nieuwe toegangsweg. De toegangsweg was reeds opgenomen binnen de grenzen van de NNN en maakt al jaren deel uit van dit gebied. De aanwezige diersoorten zijn dus gewend aan de weg en het gebruik ervan. Het agrarische bedrijf zorgde voor meer uitstraling (licht, geluid) dan woonhuizen. Om lichtverstoring te voorkomen wordt geadviseerd om terughoudend te zijn met verlichting. Dit is inmiddels opgenomen in het kavelpaspoort. Het slopen van de schuren en stal en de nieuwbouw van woningen zal geen schade veroorzaken aan de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN-gebied.
  • Voor een deel van de beschermde soorten (Bastaardkikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander, Aardmuis, Bosmuis, Bunzing, Dwergmuis, Dwergspitsmuis, Egel, Haas, Huisspitsmuis, Konijn, Ree, Veldmuis, Vos, Wezel en Woelrat, Hermelijn en Rosse woelmuis) geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming door de provincie Utrecht. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • Er zijn geen broedende vogels aangetroffen. De bomen zijn wel geschikt als nestlocatie voor algemeen voorkomende vogels. En er zijn enkele nesten van de Turkse tortel aangetroffen. Er zijn geen geschikte locaties binnen het plangebied die kunnen dienen als jaarrond beschermde nestlocaties voor de Gierzwaluw en Huismus. Wel zijn er enkele nesten van de Boerenzwaluw aangetroffen. Binnen het plangebied blijven voldoende schuren staan waar de Boerenzwaluw opnieuw kan gaan broeden. De in 2009 aangetroffen Kerkuil-kast is verplaatst. De Steenuil zit buiten de invloedsfeer van de geplande werkzaamheden. Er zijn in de aanwezige schuren en de stal geen sporen (braakballen, mest) aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van (andere) uilen. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dienen deze bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels weggehaald te worden, zodat overtreding van de Wet natuurbescherming wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de beschermde Alpenwatersalamander (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'thans niet bedreigd'), Heikikker (wnb-hrl / Rode lijst status 'thans niet bedreigd'), Kamsalamander (wnb-hrl / Rode lijst status 'kwetsbaar') en Poelkikker (wnb-hrl / Rode lijst status 'thans niet bedreigd') voorkomen in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). Deze amfibieënsoorten hebben water nodig om zich voort te kunnen planten. Binnen het plangebied is geen water aanwezig. Wel is er een geschikte amfibieënpoel aangelegd ten noordwesten van het plangebied. Deze blijft behouden. Hierdoor kan het plangebied incidenteel dienen als foerageergebied. De geplande werkzaamheden zullen echter geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding van de populaties beschermde amfibieën.
  • Uit de geraadpleegde verspreidingskaarten blijkt dat de beschermde Ringslang (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'kwetsbaar'), Hazelworm (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'thans niet bedreigd') en Zandhagedis (wnb-hrl / Rode lijst status 'kwetsbaar') voorkomen in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). De Adder (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'kwetsbaar') en Levendbarende hagedis (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'gevoelig') komen voor in de omgeving van het plangebied (1-5 km). De Ringslang is een watergebonden soort. Er is geen water binnen het plangebied. Ook zijn er geen geschikte overwinteringslocaties binnen het plangebied aanwezig. Wel is de Ringslang waargenomen op de weilanden achter het plangebied, waarschijnlijk om te foerageren. De geplande werkzaamheden zullen echter geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding van de populatie van de Ringslang.
  • Tevens blijkt uit de bureaustudie dat de beschermde Bever (wnb-hrl / Rode lijst status 'gevoelig'), Boommarter (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'kwetsbaar'), Das (wnb-andere soorten) en Eekhoorn (wnb-andere soorten) voorkomen in de directe omgeving van het plangebied (0-1km). Damhert (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'thans niet bedreigd') en Waterspitsmuis (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'kwetsbaar') voor komen in de omgeving van het plangebied (1-5km). Voor de Boommarter, Das, Eekhoorn en Damhert geldt dat deze voorkomen in de bossen van de Utrechtse Heuvelrug. Het plangebied is niet geschikt als leefgebied omdat het te gecultiveerd is en niet voldoet aan de specifieke eisen van deze soorten. De aanwezigheid van deze soorten kan worden uitgesloten. Voor de Waterspitsmuis geldt dat er geen geschikt leefgebied aanwezig is binnen het plangebied. Ook de aanwezigheid van deze soort kan worden uitgesloten.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende beschermde vleermuissoorten voorkomen in de omgeving van het plangebied, zoals Baardvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Gewone grootoorvleermuis, Laatvlieger, Meervleermuis, Rosse vleermuis, Ruige wergvleermuis en Watervleermuis (0-1km) en Tweekleurige vleermuis (1-5km). De aanwezige bebouwing is niet geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuissoorten. De schuren en stallen, zijn allemaal enkelwandig waardoor er geen ruimtes ontstaan voor vleermuizen om tussen de kruipen. Ook de golfplaten daken zijn enkelvoudig. Twee van de schuren zijn ook te open en tochtig om geschikt te zijn als verblijfplaats. De aanwezige bomen zijn niet geschikt als verblijfplaats voor boombewonende soorten. Er zijn geen scheuren en kieren aangetroffen. De bomen kunnen wel dienen als foerageergebied. Foerageergebied is alleen beschermd indien het van groot belang is voor de functionaliteit van de verblijfplaatsen van de soorten, doordat er onvoldoende alternatieven aanwezig zijn. Er zijn echter in de directe omgeving voldoende alternatieven. Tevens is er geen sprake van het kappen van bomen. De geplande werkzaamheden zullen geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding van de populaties vleermuizen.

Algemene zorgplicht

Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Geadviseerd wordt om gedurende de bouwwerkzaamheden nachtelijke uitstraling van bouwverlichting te voorkomen, zodat foeragerende vleermuizen niet verstoord worden. Vanaf de nieuwe woningen dient lichtuitstraling richting de houtwal in het noordoosten van het plangebied zoveel mogelijk voorkomen te worden. Dit kan door de lichtbundel en de armaturen te richten op de woningen en niet op de omgevingen om verlichting zo laag mogelijk te plaatsen om uitstraling naar de omgeving te voorkomen.

Er wordt aangeraden om een aantal nestkasten voor de Boerenzwaluw te plaatsen in de schuren die behouden blijven. Tevens wordt geadviseerd een Steenuil-kast te plaatsen in de elzenwal ten zuidwesten van het plangebied.

Aanleg en beheer nieuwe natuur

Voor de uitbreiding van de bestemming natuur wordt ingestoken op de adviezen van de Stuurgroep Kromme Rijnlandschap en de reeds gepresenteerde inrichtingschets (zie afbeelding 12 en bijlage 5) Voor het beheer ervan wordt aangesloten op het beheerplan Groene Tuinen dat in de bijlagen (bijlage6) is opgenomen.

Conclusie:

Vanuit het perspectief natuurbescherming zijn er geen beletselen voor de realisatie van dit bestemmingsplan. Het plan heeft geen gevolgen voor de NNN structuur en heeft geen gevolgen voor andere gebieden.

Volgens ecologisch onderzoek vormt voorliggend plan ook geen belemmering voor beschermde soorten in en in de omgeving van het plangebied. De af te breken enkelwandige bebouwing is ongeschikt als huisvesting voor vleermuizen.

4.7 Archeologie

Wet op de archeologische monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Deze nationale wet vloeit voort uit het Europese Verdrag van Malta. Het uitgangspunt van de Wet op de archeologische monumentenzorg is het, waar nodig, beschermen van archeologische waarden. Er dient op grond van de wet bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de aanwezige en/of te verwachten monumenten/archeologische waarden. De gemeente is op grond van de wet de verantwoordelijk voor het streven naar behoud 'in situ', dat wil zeggen behoud van de waarde in de bodem. Ook moet de gemeente vroegtijdig het behoud van archeologische waarden afwegen tegen andere maatschappelijke belangen. Gemeenten moeten hun eigen archeologiebeleid opstellen en hieraan uitvoering geven.

Beleidsadviezen en eerder verricht onderzoek

De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft een Archeologische beleidskaart vastgesteld t.b.v. de archeologische verwachtingswaarde. Op deze beleidskaart kaart is met kleuren de verwachtingswaarde aangeduid (geel voor 'geen' naar paars voor 'hoog'). De kleur oranje geeft een middelhoge verwachting aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0029.png"

Voor het oostelijke deel van het plangebied is in het kader van het bestemmingsplan "Lange Dreef" fase 2 in 2009 een bureau- en inventariserend archeologisch veldonderzoek verricht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0030.png"

Bij dit onderzoek (zie bijlage 7) zijn in op het afbeelding 22 weergegeven deel van het plangebied geen archeologische waarden aangetroffen.

Betekenis voor het plangebied

Het noordwestelijk deel van het plangebied heeft een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In het bestemmingsplan buitengebied is hieraan de dubbelbestemming archeologisch waarde 4 meegegeven. Dit betekent dat bij ingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld over een oppervlakte groter dan 1.000 m² er een onderzoeksplicht moet worden geregeld in het bestemmingplan.

Voor het overige deel van het plangebied zijn er geen archeologische waarden te verwachten (gele vlakken). Hier gelden voor zover het de conditie archeologie betreft, geen beperkingen.

Niet voorspelbare toevalsvondsten kunnen echter nooit geheel worden uitgesloten. Indien er bij graafwerkzaamheden een toevalsvondst wordt gedaan dan dient het bevoegde gezag hiervan op de hoogte te worden gesteld in het kader van de wettelijke meldingsplicht (Monumentenwet 1988, artikel 53).

Conclusie:

Vanuit archeologische monumentenzorg is voor het gedeelte dat ligt in het oranje gekleurde deel van het plangebied een onderzoeksplicht van toepassing.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-On01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (simpel gezegd: de kaart) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding. In de legenda zijn deze als "verklaringen" aangegeven (bijvoorbeeld kadastrale gegevens).

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

1. Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.

2. Hoofdstuk II (artikelen 3 en 4) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden. Ook zijn dit hoofdstuk de dubbelbestemmingen opgenomen.

3. Hoofdstuk III (artikelen 7 tot en met 11) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.

4. Hoofdstuk IV (artikelen 12 en 13) bevat de overgangs- en slotregel.

Regels in verband met de bestemmingen.

De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).

5.3 Bestemmingen

In het plangebied zijn twee enkelbestemmingen opgenomen te weten 'wonen - B1', en 'natuur'. Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming 'waarde archeologie middelhoog 4'. Hieronder volgt een beschouwing van deze bestemmingen.

5.3.1 Enkelbestemmingen

Wonen B1

De bestemming 'wonen B1' is bedoeld voor de woonfunctie. Tevens mag een beroep of bedrijf aan huis worden uitgeoefend. Het is daarnaast toegestaan om op de gronden met deze bestemming tuinen, erven en paden aan te leggen. Ook zijn waterhuishoudingsvoorzieningen toegestaan en mag er geparkeerd worden op eigen terrein.

Voor dit plan is de maximale inhoud voor nieuw te bouwen woningen in verband met de bestaande rechten, gesteld op 1.000 m³ voor Reepad nr. 5, 800 m3 voor Reepad nr. 3 en 900 m³ voor de staande woning Reepad 1.

De nieuw te bouwen woningen mogen pas worden gebruikt indien de Natuur zoals is aangegeven op de Verbeelding en bedoeld in bijlage 5 is aangelegd en in stand wordt gehouden.

Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van deze bestemming mag niet eerder worden verleend dan nadat:

  • 1. de bebouwing en verharding zoals aangegeven in Bijlage 2 van de regels is gesloopt en verwijderd;
  • 2. middels sanering van de bodem bij Reepad 3 wordt deze geschikt is gemaakt voor woningbouw.

Bijgebouwen moeten normaliter achter de voorgevel worden gebouwd. Voor Reepad 5 wordt een uitzondering gemaakt. Dit om te voorkomen dat het bijgebouw de achterliggende bestemming 'natuur' gaat binnendringen. Ook is van belang dat de zichtlijnen en het uitzicht behouden blijven. Een meer precieze plaatsaanduiding van de bijgebouwen is daarom gewenst. Gelet op de totale omvang van de bouwkavel mag de oppervlakte van de bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) maximaal 150 m² bedragen. De bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak en binnen het vlak met de aanduiding 'bg' bijgebouwen.

Natuur

De bestemming Natuur wordt gebruikt voor gebieden waar landschappelijke en natuurwaarden van belang zijn. Deze bestemming is bedoeld om deze waarden in stand te houden, te herstellen of te ontwikkelen. Agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding is toegestaan. De betreffende gebieden hebben een groene uitstraling met landschaps- en/of natuurwaarden. Wandel- en fietspaden, in- en uitritten, onverharde wegen, voorzieningen van flora en fauna, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen zijn hier mogelijk, omdat deze functies goed aansluiten bij het karakter van de bestemming.

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de strikte regels. Het oprichten van gebouwen is niet zonder meer toegestaan.

5.3.2 Dubbelbestemmingen

De bestemmingsplanregeling bevat naast de bovengenoemde bestemmingen ook een tweetal dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen vallen als het ware over 'onderliggende' (enkel)bestemmingen heen en houden beperkingen en aanvullingen in voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van die bestemmingen. Dubbelbestemmingen dienen een specifiek ruimtelijk belang dat via de dubbelbestemming beschermd wordt. In het voorliggende bestemmingplan is het deel met de bestemming 'agrarisch met waarde' onderdeel van een groter gebied waarop in het bestemmingsplan buitengebied de dubbelbestemming 'archeologie waarde 4' is toegekend. Deze is in dit plan overgenomen.

Het noord-oostelijke deel van het plangebied valt net binnen de NNN structuur en heeft daarom behalve de bestemming 'natuur' tevens de dubbelbestemming 'waarde-ecologie` meegekregen.

Waarde archeologie

Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart bestaat het gemeentelijk grondgebied uit zones met verschillende archeologische verwachting. Binnen de gemeente bestaan gebieden met een zeer hoge, hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Voor elke categorie verwachtingswaarde is bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek. Dit geldt voor bodem verstorende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van 'plannen' waarvoor het vereist is een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aan te vragen. De op de aanvraag om een omgevingsvergunning aangegeven oppervlakte die de bodem (nagenoeg) raakt is het oppervlak dat gehanteerd moet worden voor de beoordeling voor de noodzaak van een archeologisch onderzoek.

Terreinen met een bepaalde archeologische verwachting worden door middel van het stellen van voorwaarden aan de omgevingsvergunning beschermd volgens het volgende regime:

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.DBGreepad1e3e5-VA01_0031.png"

In het artikelen over de dubbelbestemmingen 'waarde archeologie' zijn tevens uitzonderingen opgenomen voor situaties waarbij geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd en archeologisch onderzoek niet nodig is. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in het artikel en hieronder vallen onder andere 'zaken die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen'.

Waarde ecologie 

De dubbelbestemming Waarde - Ecologie is bedoeld om de landschaps- en natuurwaarden van de gronden in stand te houden en te beschermen. Deze bestemming geldt naast de onderliggende (enkel) bestemming en is van toepassing op gebieden die binnen de nationale ecologische hoofdstructuur (NNN) vallen. Naast de geldende bouwregels van de enkelbestemming mogen overige bouwwerken ten dienste van de bestemming Waarde - Ecologie worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken die volgens de andere bestemmingen mogen worden gebouwd. Dit om onevenredige aantasting van de belangen van de landschaps- en natuurwaarden te voorkomen.

Afwijkingsmogelijkheden

Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van het bepaalde in de artikelen over het maximale bebouwingspercentage in de bestemmingen: Bedrijf, Cultuur en ontspanning, Detailhandel, Dienstverlening, Gemengd, Horeca, Kantoor, Maatschappelijk, Recreatie en Sport voor het toestaan van een hoger bebouwingspercentage dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is toegestaan, mits wordt voldaan aan de hiervoor bedoelde bepalingen in het provinciaal beleid inzake de NNN.

Naast de bescherming die de bestemming biedt is ook een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om te voorkomen dat de bestaande landschaps- en natuurwaarden onevenredig kunnen worden aangetast.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

5.4.2 Algemene bouwregels
5.4.2.1 Bestaande situatie

In de eerste plaats is hier opgenomen dat bij afwijking van de in de vorige hoofdstukken opgenomen regels/bestemmingen de bestaande situatie of de onherroepelijk vergunde situatie bij inwerkingtreding van dit bestemmingsplan als maximaal toegestane situatie geldt.

5.4.2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van alle bouwregels in dit bestemmingsplan mogen de in dit artikel genoemde ondergeschikte bouwdelen maximaal 1 meter afwijken van de gegeven bouw-, aanduidings- en maatvoeringsregels.

5.4.3 Algemene gebruiksregels
5.4.3.1 Verboden gebruik

In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming(en) te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt.

Als gevolg van het besluit om stedenbouwkundige bepalingen weg te laten in de bouwverordening is een nieuwe korte regeling gekomen betreffende parkeren. In de algemene gebruiksregels is daarom opgenomen dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn in het plangebied.

5.4.4 Algemene afwijkingsregels
5.4.4.1 Algemeen

Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen, bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.

5.4.4.2 Afwijking 10% overschrijding

Er kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de in het bestemmingsplan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. De maximale afwijking is 10% en alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de in het artikel gestelde voorwaarden.

5.4.5 Overgangs- en slotregel

Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling die met onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt betreft een particulier initiatief. Om de ontwikkeling van de woningen juridisch-planologisch te verankeren is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten waarin afspraken over het kostenverhaal vastgelegd zijn. Op deze wijze is het kostenverhaal en eventuele planschade voldoende verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien kan het noodzakelijk zijn om belanghebbenden de gelegenheid te bieden om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan. De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak.

Tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is intensief overleg gevoerd met de directe buren en omgeving. Initiatiefnemer heeft hiervoor contact gelegd met omwonenden en belanghebbenden.

Tevens heeft initiatiefnemer in het voortraject afspraken gemaakt met de vorige eigenaar en bewoner van het perceel. Er zijn in de gesloten overeenkomst afspraken gemaakt. Zo heeft de vorige eigenaar het recht om alleen levenslang in de woning te wonen en paarden te houden. Dit recht geldt alleen voor hem persoonlijk. Daarnaast is afgesproken dat hij geen veranderingen mag aanbrengen. Het nog houden van paarden ziet met name op het hobby matig houden van paarden en niet het uitoefenen van een bedrijf. Dit recht eindigt zonder opzegging als verkoper niet in staat is het gebruik overeenkomstig de bestemming uit te voeren.

Op 9 oktober 2018 is voor omwonenden en belangstellenden uit de omgeving een informatieavond gehouden. Tijdens deze bijeenkomst is door de aanwezigen instemmend op het plan gereageerd. Omwonenden zijn blij dat er geen grote rijhal komt, en dat naar verwachting de drukte en de verkeersbewegingen flink afnemen nu er geen paardenfokkerij komt.

Verder is advies gevraagd aan de Stuurgroep Kromme Rijnlandschap voor de landschappelijke inpassing (bijlage 5). De uitkomsten hiervan zijn in dit plan verwerkt.

6.2.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1. van het besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zullen worden geïnformeerd.

De Provincie Utrecht en het Waterschap HDSR zijn geraadpleegd over het voorliggende plan.

Het overleg met de Provincie heeft geresulteerd in een aanpassing van het plan met de aanleg van 2 ha extra natuur , een betere aansluiting op de naastgelegen woonwijk en het omliggende buitengebied, en een betere landschappelijke inpassing met extra natuurcompensatie.

Het overleg met het Waterschap HDSR heeft geleid tot het opstellen van een digitale watertoets. Zie voor een verslag van het gevoerde vooroverleg bijlage 8).

De uitkomsten van het vooroverleg en de watertoets zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 2 augustus 2019 tot en met 12 september 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er drie schriftelijke zienswijzen ontvangen. In bijgevoegde zienswijzennota zijn deze zienswijzen samengevat en is er een reactie geformuleerd.

6.2.4 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening.

6.3 Handhaving

Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken. Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings- / afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen / omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting. De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavings-verplichting* beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.

* Repressieve toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Dat zelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.